Kabinetsadviseur Peter Wennink legt in zijn langverwachte welvaartrapport de vinger bij een urgente noodzaak: grootschalige reskilling van werknemers. De digitaliseringsslag en opmars van kunstmatige intelligentie gaan volgens hem onvermijdelijk leiden tot massaontslagen, waarbij flexibiliteit cruciaal wordt.
De eerste signalen zijn al zichtbaar. ABN AMRO kondigde onlangs grootschalige reorganisaties aan, en volgens Wennink is dat pas het begin. “Ik kan nu verzekeren, er komen er meer”, stelde de oud-ASML-topman vrijdag tijdens de presentatie van zijn adviesrapport over toekomstige welvaart. Die ontslagen zijn volgens hem het directe gevolg van de digitalisering en AI-trend die het Nederlandse bedrijfsleven de komende jaren fundamenteel gaat hervormen.
“De digitaliseringstrend en AI-trend zijn onmiskenbaar en zullen leiden tot het verlies van banen, maar ook tot het creëren van nieuwe banen.”
Reskilling noemt Wennink daarom een van de drie cruciale pijlers voor talentontwikkeling, naast excellent onderwijs en het aantrekken van buitenlands talent. Het gaat daarbij niet alleen om het verplaatsen van kantoormedewerkers naar andere bureaufuncties. “We moeten ons realiseren dat we niet van het ene bureau naar het andere gaan, maar misschien wel van bureau naar de zorg of naar de energiesector.”
Deze vorm van mobiliteit vraagt volgens Wennink om een fundamentele koerswijziging in arbeidsmarktbeleid. Het onderwijs en de arbeidsmarkt moeten flexibeler worden ingericht om zich aan te passen aan wat hij omschrijft als ‘de nieuwe realiteit van verandering en flexibiliteit’. Hij pleit voor fiscale regelingen in het bedrijfsleven om reskilling te stimuleren, omdat de huidige structuren onvoldoende zijn toegerust op de snelheid waarmee technologie de arbeidsmarkt transformeert.
Infrastructuur loopt achter bij AI-ambities
Terwijl de kabinetsadviseur hamert op de noodzaak van persoonlijke omscholing, wijst hij tegelijkertijd op een hardnekkig infrastructureel knelpunt dat de Nederlandse AI-ambities in de weg staat. “Als we moeten steunen op AI moeten we meer data gebruiken. Dus waar zijn die datacenters?” vraagt hij zich hardop af. Van de 342 gemeenten in Nederland willen er 340 geen datacenter binnen hun grenzen, een klassiek geval van het niet-in-mijn-achtertuin-syndroom.
Het gebrek aan datacenterruimte leidt ertoe dat Amsterdam, van oudsher een Europees datacentrum-knooppunt, terrein verliest aan Frankfurt en Parijs.
Die infrastructuurachterstand past in een breder Europees probleem. Het continent beschikt slechts over vijf procent van de wereldwijde rekencapaciteit, aldus Wennink. “Als we dan praten over digitalisering en over AI, is vijf procent dan voldoende als we die innovatie willen aanjagen? Ik denk het niet.” Hij pleit daarom voor een AI-gigafabriek om dat tekort aan te pakken.
De Dutch Data Center Association bracht in het Wennink-project de Dutch Data & Energy Clusters in. In een reactie aan de pers zegt de belangengroep dat ze staan te trappelen om aan de slag te mogen. De sector is bereid 10 miljard euro privaat kapitaal te investeren in moderne, energie-efficiënte digitale infrastructuur.
Ongemakkelijke keuzes in het verschiet
De digitale transitie dwingt volgens Wennink tot wat hij omschrijft als dwingende maatregelen, vooral op het gebied van STEM-onderwijs. Nederland bungelt onderaan in Europa wat betreft het aantal studenten in technische richtingen, met alleen België dat het nog slechter doet. De rapporteur erkent dat zijn voorstellen om beta-studies financieel aantrekkelijker te maken gaan schuren, omdat dat betekent dat schaarse onderwijsmiddelen anders moeten worden verdeeld.
Die pijn strekt zich verder uit dan het onderwijsveld alleen. Bedrijven investeren liever elders als de randvoorwaarden in Nederland niet op orde zijn, stelt Wennink. Hij noemt de staatssteunregels als bijzonder hinderlijk voor start-ups: een jonge onderneming met een magere balans krijgt geen subsidie omdat het bedrijf als ‘in moeilijkheden’ wordt beschouwd, waardoor financieringsplannen in het honderd lopen.
Het zijn allemaal voorbeelden van hoe digitalisering en AI niet alleen werknemers raken, maar het hele economische ecosysteem. Zonder aanpassingen in regelgeving, infrastructuur en talent dreigt Nederland volgens Wennink zijn positie op cruciale technologiegebieden kwijt te raken aan landen die wel doortastend investeren en hervormen.
Afsluitend zegt de oud-topman van ASML in reactie aan een journalist: “Kijk, als het makkelijk was, dan hadden we het al gedaan. Als je een complex probleem hebt, dan is de oplossing complex en multifunctioneel.”
“Het gaat monetaire pijn, simpelweg omdat we moeten investeren. Het geld moet ergens vandaan komen. Maar ook maatschappelijke pijn, omdat de visies die mensen hebben zich zullen moeten aanpassen aan de realiteit van vandaag. We moeten wel dingen geregeld krijgen. We kunnen niet allemaal onze zin hebben. Daar gaat het ook pijn doen.”
Tot 200 miljard euro nodig
Om allen plannen uit te voeren heeft Nederland in de komende jaren ergens tussen de 150 en 190 miljard euro nodig. Komt dat er niet, dan komen tal van verworvenheden in het gevaar. Daarom moet er een soort nationale investeringsbank komen om de kickstart te geven aan vroege fase innovaties en randvoorwaardelijke investeringen. Dat is op de punten waar de private markt nog niet aan toe is.
Een nationaal agentschap voor baanbrekende innovatie moet helpen die hele vroege fase aan te jagen. Het is key dat deze fase niet ten prooi mag vallen aan politiek opportunisme. Die bank zou ergens tussen de 10 en 20 miljard aan kapitaal bevatten. Dat kapitaal kan een factor van 3 tot 5 worden vermenigvuldigd via de internationale geldkapitaalmarkt, afhankelijk van het risicoprofiel.
emerce
15-12-2025 06:25